In memoriam Prof. Dr. J.J. Ras – door Ben Arps en Hans Teeuw
Hieronder de woorden uitgesproken door
Ben Arps op 27
oktober 2003 namens zichzelf en namens dhr. Teeuw die zelf niet aanwezig kon
zijn. Dames en heren. De stappen die ik net maakte, van de gamelan naar de lessenaar, die
stappen heb ik als symbolisch beschouwd, hetgeeen zoals velen onder u weten
een benadering is in de trant van Hans Ras. Als men deze stappen als
symbolisch beschouwt heb ik ze 25 jaar geleden ook gemaakt. Hans Ras kwam
naar mij toe, na afloop van een gamelanconcert in de Indonesische ambassade
in Den Haag, stelde zich voor en zei: "Jij bent geïnteresseerd in de
Javaanse cultuur hè? Je weet toch dat je dat in Leiden kunt studeren? Je moet
eens komen praten." Ik heb de stap van de gamelan naar de letteren
inderdaad vervolgens gemaakt. Dames en heren, wij staan op de schouders van onze voorgangers. Ik zal
nu de woorden van mijn ene leermeester over mijn andere leermeester
voorlezen. Dit stuk wat ik nu ga voordragen is van Hans Teeuw, die vandaag niet aanwezig
kan zijn. Het is een tekst ter herdenking van Hans Ras als student, als
promovendus en collega, en tenslotte zal ik daaraan, in dezelfde trant maar
vanuit het perspectief van een leerling, nog enkele eigen woorden toevoegen. "Herdenking van Professor J.J. Ras (1926-2003) Hans Ras heeft al heel vroeg belangstelling gekregen voor taalstudie,
met name Javaans en Arabisch. Maar met zijn HBS-diploma, in 1943 behaald, was
een studie in de letteren in die tijd niet mogelijk. Hij heeft nog overwogen
om Indologie te gaan studeren, maar de gang van zaken in Indonesië deed hem
al spoedig beseffen dat er geen toekomst was voor een Nederlandse bestuurder
in dat land. Toen solliciteerde hij bij handelsonderneming Internatio en werd
uitgezonden naar Indonesië waar hij eerst te werk werd gesteld op het kantoor
in Batavia. Daar ging hij zich direct toeleggen op het Indonesisch. Na een
paar jaar werd hij geplaatst als agent in Banjarmasin, in Zuid-oost Kalimantan,
met de opdracht om bevolkingsrubber op te kopen. Dat bleek in die jaren
waarin de verhouding met Indonesië heel precair was, een hachelijke zaak. De
lokale linkse vakbonden waren fel tegen het koloniale kapitaal waarvan zij Internatio
als een typische vertegenwoordiger zagen. In felle acties werd Hans
herhaaldelijk ook persoonlijk bedreigd. Tenslotte bleek verder werken daar
onmogelijk en keerde hij terug naar Nederland. Zijn negatieve ervaringen hadden zijn belangstelling voor Indonesië
echter niet verminderd. De toenmalige hoogleraar Maleis, G.W.J. Drewes,
raadde hem aan om het toen net ingestelde diploma tolk-vertaler Indonesische
taal te behalen. Zo gezegd zo gedaan. In 1959 kreeg Hans het diploma, waarmee
hij kon worden toegelaten tot de universitaire studie. In de pauze van het
examen ging hij een kopje koffie drinken met de enige andere kandidaat, een
jonge vrouw werkzaam op de Indonesische ambassade, geheten Widjiati
Soemoatmodjo. Het is - aldus nog steeds Hans Teeuw - niet bij dat ene kopje
koffie gebleven. Zij zijn in 1961 getrouwd. Wied is sindsdien, ook in de heel
moeilijke laatste jaren van zijn leven, zijn grote steun gebleven. Hans heeft zich met grote ambitie aan de zware studie gezet, inclusief
het verplichte Arabisch en Sanskriet. Al in 1962 behaalde hij cum laude zijn
doctoraal examen. Nog voor hij
geslaagd was, werd hij benoemd tot lecturer aan de University of Malaya in
Kuala Lumpur, waar Professor Roolvink, later hoogleraar in Leiden, Head of
Department was. De drie jaar in Kuala Lumpur waren allesbehalve gemakkelijk
voor het jonge stel - dat is weer een ander perspectief op de zaak - maar zij
hebben zich er goed doorheen geslagen. Hans zette zich naast zijn
onderwijstaak aan het schrijven van zijn dissertatie over de Hikayat Banjar,
de Maleise geschiedenis van Banjarmasin; misschien was de keuze van dit
onderwerp wel een wetenschappelijke revanche op de frustraties van zijn
eerdere verblijf daar als zakenman. Na drie jaar keerden Hans en Wied terug naar Leiden, waar hij benoemd
werd tot wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep Talen en Culturen van
Zuid-Oost Azië en Oceanië. In 1968 promoveerde hij bij mij - bij Hans Teeuw -
cum laude op een omvangrijke dissertatie, niet alleen een voorbeeldige
tekstuitgave maar ook een beschouwing van de tekst in breder literair en
cultuur-historisch verband. Kort na zijn promotie werd Ras belast met de voorbereiding van de
oprichting van een Indonesische vertegenwoordiging van het KITLV in Jakarta.
Ook deze opdracht, waarbij grote politieke en bureaucratische hindernissen te
nemen waren, werd tot een goed einde gebracht. Dankzij Hans' werk werd de
solide basis gelegd voor een wetenschappelijke samenwerking die tot vandaag
de dag voortduurt. Na zijn terugkeer is Hans Ras werkzaam gebleven in de Leidse vakgroep.
Hij heeft zich steeds meer op het Javaans gericht, en heeft als naaste
medewerker van professor Uhlenbeck ook een deel van diens onderwijstaak
verzorgd. Na Uhlenbeck's emeritaat was Hans dan ook de aangewezen persoon om
hem op te volgen. In 1985 werd hij benoemd tot hoogleraar in de Javaanse
taal- en letterkunde. Hans heeft talrijke publicaties op zijn naams staan. Voor het
onderwijs schreef hij een Javaanse grammatica, met een uitvoerige bloemlezing
van hedendaagse Javaanse teksten. Wetenschappelijk belangrijk zijn vooral een
aantal uitvoerige en diepgravende studies op het gebied van de Javaanse
cultuur en literatuur: twee aspecten van die cultuur hadden zijn speciale
belangstelling. Hij verdiepte zich in de wayang en zijn historische
ontwikkeling. Hij vertaalde ook een toneeltekst in het Nederlands: De
schending van Soebadra. En niet minder belangrijk zijn zijn studies over de
wording, de structuur, de functie en de betrouwbaarheid van de Javaanse
historische teksten, in het bijzonder de Babad Tanah Jawi. De belangrijkste
studies van Ras zijn in 1992 herdrukt in het boek The shadow of the Ivory
Tree. In de laatste jaren van zijn leven heeft Ras zich gezet aan een nieuwe
uitgave van de Pararaton, filologisch en literair-historisch gezien een van
de ingewikkeldste Oud-Javaanse teksten. Helaas heeft zijn gezondheidstoestand
hem niet toegestaan dit werk tot een goed einde te brengen. Ras was een geleerde van de oude stempel, die met ere zijn plaats in
de Leidse traditie van Indonesische studies heeft ingenomen. Zijn publicaties
munten uit door minutieus feitenonderzoek, vaak van handschriften,
gecombineerd met brede wetenschappelijke ontwikkeling, kritische zin en
scherpe intelligentie. Zo heeft hij bijgedragen tot de ontwikkeling van de
vakken waarmee hij zich bezig hield. Hij was een harde werker, die noch in
zijn persoonlijk leven nog in zijn wetenschappelijke werk uitdagingen uit de
weg ging. Hij was een plezierige collega en een goed vriend op wie je bouwen
kon. Ik ben hem dankbaar voor onze lange, vruchtbare en harmonische
samenwerking. Zo kort na de dood van zijn leermeester en voorganger Uhlenbeck
laat hij opnieuw een leegte na die moeilijk zal zijn op te vullen.” Dames en heren, aldus het stuk van Hans Teeuw. Hans Ras was een enthousiast docent, die boeiend en beeldend collega
gaf. Talent als performer had hij zeker. En dit hield ongetwijfeld verband
met het feit dat hij, anders dan de meeste van zijn collega's, sterke
belangstelling had voor volkstheater, voor populaire cultuur, voor wat je zou
kunnen noemen in de latijnse betekenis des woords, de vulgaire aspekten van
de Javaanse beschaving. Hoewel Hans Ras, zoals Teeuw net stelde, een geleerde van de oude
stempel was, en er ook bij hem een zekere afstand bestond tussen student en
docent, was Ras toch iemand die probeerde de studenten actief te betrekken
bij het vak. Bijvoorbeeld door een college op te zetten als een seminar met
papers, met voordrachten en discussie, iets wat in die tijd binnen de
vakgroep niet erg gebruikelijk was, en door bovendien bij tijd en wijle thuis
in de Prins Bernhardlaan lezingen voor studenten te laten houden. In zekere zin heeft na zijn emeritaat in 1992, de Javanistiek in
Leiden zich verder ontwikkeld langs de paden die Hans Ras belopen of zelfs
gebaand heeft. De aandacht voor teksten, geschreven teksten, die de Leidse
Javanistiek natuurlijk ook al vóór Hans Ras kenmerkte, blijft de rode draad
in onze vakbeoefening. De traditionele geschiedschrijving, zoals we gehoord
hebben een van zijn specialismen, is op de achtergrond geraakt, maar het is
zeker dat Hans Ras met zijn aandacht voor contemporaine populaire cultuur, de
basis heeft gelegd voor de serieuze wetenschappelijke bestudering daarvan die
nu plaats vindt. Dames en heren, tot voor kort wist ik niets van Hans Ras' religieuze
overtuiging. Het had me zelfs niet verbaasd als hij religie met dezelfde
scepsis had beschouwd als vele wetenschappelijke overtuigingen. Wat die
religieuze overtuigingen dan ook geweest mogen zijn, ik vermoed dat Hans Ras
- net als ik overigens - onder de indruk is geweest van de eenvoud, de
schoonheid en de wijsheid van het Javaanse gezegde Urip iku mung mampir
ngombé, het leven is slechts een bezoekje om wat te drinken. Urip iku mung mampir
ngombé. Als javanicus en ook als leerling van Hans Ras kan ik niet
nalaten om ter verklaring een voetnoot toe te voegen die gaat over dat woord
mampir, een belangrijk begrip in de javaanse cultuur. Mampir betekent
onderweg eventjes bij mensen thuis langs gaan. Bij vrienden langs gaan, bij
familie, bij buren. Hans Ras is bij ons langs geweest, hij zet nu zijn reis voort. |
Last modified on 23.12.2003